Als voorbeeld de procedure van het in brons gieten van een kop volgens de cire perdu-methode.
Ik boetseer een kop in was, rond een kern van piepschuim.
In de bronsgieterij wordt de kop eerst volgespat en daarna volgesmeerd met een vuurvaste massa (klei- of gipspap), tot er een laag van een paar centimeter dik omheen zit. Als die gedroogd is, gaat hij voor een uur of acht de oven in. De temperatuur loopt op tot ongeveer 700 graden Celsius, waardoor de was en het piepschuim verdwijnen. Je hebt dan dus een brok “steen” met daarin een gat in de vorm van de kop (buitenmal).
Nu zou je dat gat vol kunnen gieten met vloeibaar brons, maar dat levert een aantal praktische problemen op. Behalve dat de kop echt lóódzwaar zou worden, heb je ook het probleem dat tijdens het afkoelen er overal krimpscheuren en vervormingen zouden ontstaan.
Daarom wordt de kop niet massief gegoten, maar hol.
De buitenmal wordt volgegoten met vloeibare was. Na een minuut of tien wordt de mal weer leeggegoten; tegen de binnenwand blijft een laag gestolde was van een paar mm. dik achter.
Dan wordt de binnenruimte gevuld met vuurvaste massa.
Opnieuw gaat het geheel de oven in om de was uit te stoken.
Nu hebben we een buiten- én een binnenmal: de ruimte tussen die twee is een soort eierschaal met de vorm van het portret.
(Even technisch: als je geen voorzorgsmaatregelen zou nemen, zou die binnenmal wél los in de buitenmal liggen te rollen…. Daarom worden er, nog vóór dat de buitenmal gemaakt wordt, bronzen pennen in de kop gestoken: die houden de binnenmal op zijn plaats).
De mal wordt ingegraven in een bak met zand: dan staat hij lekker stabiel, en de warmte kan straks mooi gelijkmatig afgevoerd worden.
In een grote bronsoven wordt het brons verhit tot 1200 graden Celsius. Daardoor smelt het. Het wordt in een kroes getapt, de bronsgieter “schuimt het af” (schept verontreinigingen van het oppervlak) en dan wordt het vloeibare brons in de mal gegoten.
(Weer even technisch: om de mal beter te kunnen vullen, is het handig als er een trechtervormige opening in de mal zit. En om te voorkomen dat verontreinigingen in het brons zich ophopen in bv. het puntje van de neus en de oorlelletjes, moeten er verbindingskanaaltjes aangebracht zijn. Daarom worden van was aangiet- en doorstroomkanalen aan de kop geboetseerd voordat de buitenmal gemaakt wordt).
Als het brons gestold is, wordt de mal weggekapt. De aangiet- en doorstroomkanalen worden er afgeslepen. Op de huid zitten soms kleine bronsbolletjes of randjes: volgelopen luchtbelletjes en scheurtjes in de mal. Die moeten weggehaald worden.
Om het beeld straks op een sokkel te kunnen vastmaken, worden er pennen aangelast of gaten ingetapt.
Het beeld is nu donker van kleur, op de plaatsen waar het bijgewerkt is, heeft het de kleur van een nieuwe cent. Om het op kleur te brengen wordt het beeld gepatineerd. Dat gebeurt door het te verwarmen en er een zuur op te laten inwerken. De keuze van het zuur bepaalt de kleur: bruin, groen, blauw. De intensiteit van de kleur hangt o.a. of van hoe warm en hoe lang het zuur inwerkt. (Hetzelfde proces zou ook spontaan verlopen onder inwerking van stoffen in de lucht of in de regen; denk maar aan het groen worden van een koperen koepel op een kerk. Door te verwarmen en het verdunde zuur erop te kwasten, verloopt het proces sneller.)
Bij de steenhouwer wordt een mooie sokkel besteld, en daarna kan het beeld geplaatst worden.